Van oktober 2015 tot december 2019 vertelde ik maandelijks live een verhaal voor publiek in het Kempisch uurtje. Dat Kempisch uurtje, met daarin die verhalen, zijn digitaal terug te vinden op de website van kempen tv.
HW

Jan Beyens was op het verkeerde moment op de verkeerde plek


April 2016


Pal op de Nederlands-Belgische grens ter hoogte van Hooge Mierde aan Nederlandse zijde en het Belgische Ravels en Arendonk, staat een klein kapelletje: het kapelletje van Kruisberg. Alles lijkt er rustig en vredig te zijn maar dat was lang niet altijd het geval. Iets meer dan een halve eeuw terug speelde er zich een afschuwelijk drama af waarbij een eenzame stroper de dood vond. Een  uitgebreid onderzoek volgde en er werd een lijvig dossier opgesteld.
Maar aan welke zijde van de grens was de stroper neergevallen nadat hij werd beschoten en waarom stierf hij voor het neerleggen van een konijn, nadat er enkele jaren daarvoor nog zo’n 15.000 waren afgeschoten omdat ze teveel overlast veroorzaakten?
Maar was Jan Beijens, het slachtoffer in kwestie, wel een stroper of was het een eerzaam jager? Beijens nam een aantal geheimen mee in zijn graf en hij kan het niet meer navertellen.
Wie het wel kon navertellen was de schutter wachtmeester Willem Leereveld maar in het onderzoek dat volgde rammelde zijn verklaringen aan alle kanten.
Dan was er nog Maria, de jonge echtgenote van Jan Beyens. Zij zweeg meer dan vijftig jaar en stond verder alleen voor de opvoeding van hun dochtertje Anna.
Maar waar ligt hier eigenlijk de waarheid? Er volgden twee rechtszaken: een in Nederland en later een in België waarbij wel uitspraken volgden maar waarbij nooit de onderste steen boven kwam.
De dikke beuk en het stille kapelletje zijn de getuigen van weleer maar ook zij zwijgen als het graf.
Jan Beyens was een gelukkig man. Elk moment van de dag dacht hij aan dat kleine blozende meisje in het wiegje in zijn huis. Nooit had hij kunnen denken dat de geboorte van een kind hem zo diep zou raken.
Hij was zelf de oudste uit een gezin van veertien kinderen en wist wat het was als er weer een kleintje geboren werd. In zijn jeugdjaren had hij continue de kinderstemmen en het gehuil van weer een baby gehoord. Maar  hoe anders was het nu, nu hij aan zijn eigen Anna dacht.
Elke dag als hij op het land van het kleine boerderijtje gewerkt had, haastte hij zich naar huis om  weer een blik in het wiegje te kunnen werpen.
Maar tijdens het werk op het land en tussen de koeien lette hij nog op meer dingen dan op zijn werk alleen. Als een natuurmens kende hij elke beweging in de natuur en als jager kende hij de gewoonte van elk konijntje. Toch had hij de laatste jaren niet veel wild kunnen schieten. De arbeid hem erg in beslag genomen en in de periode dat zijn dochtertje geboren werd had dat zijn eerste aandacht. Zijn jachtgeweer dat hij vier jaar daarvoor voor een prikkie had gekocht, had weinig bereik gehad en hij had het idee dat het vizier wel erg veel afweek. Het wild waar hij de laatste keren op aangelegd had was hem daardoor steeds het haasje geweest. Vanaf begi augustus echter was hij weer een aantal malen op pad geweest naar de vrije jachtvelden in de buurt van de Nederlandse grens. Een enkele keer waren zijn vriend Marten Huys en zijn neef Jan Beyens met hem meegegaan en ze hadden hem laten zien hoe de wildstand op een goed peil was.
Nu was Jan helemaal in zijn nopjes want enkele dagen terug was zijn oom Jan Baptist bij hem gekomen en had hem gevraagd of hij interesse had om zijn jachtgeweer te gebruiken. Het ging om een dubbelloops 12 mm geweer van uitstekende kwaliteit. Jan had hier wel oren naar en voorzichtig had hij het wapen van zijn oom overgenomen om het thuis veilig op te bergen.
Sinds hij enkele dagen daarvoor van Huys en zijn neef jan had gehoord dat er weer veel konijnen zaten in de buurt van Kruisberg, had hij het plan opgevat om weer eens op jacht te gaan. Hij zou dan kiezen voor de loerjacht waarbij de jager zich verschanst in een sloot aan de rand van het bos. De konijnen die in de nacht het open veld kiezen keren bij zonsopkomst terug en passeren zo de loop van de jager: succes binnen handbereik.
Na een laatste blik op zijn vrouw Maria en het wiegje waarin  de kleine Anna lag te slapen, vertrok Jan Beyens in de ochtend van  25 augustus 1950. De klok had juist vier uur geslagen en buiten was geen enkel geluid hoorbaar. Over enkele uren zou hij terug komen en als hij nu al dacht aan de geur van gebraden konijn op tafel, liep het water hem in de mond. Wat zou zijn Maria weer gelukkig naar hem kijken als hij met zijn buit terug keerde… Hij kon er nauwelijks op wachten.
Met zijn grauwe pet achter op zijn hoofd en gehuld in zijn vaalblauwe overall met riem en gordel verdween hij per fiets naar het zandpad dat vanaf Ravels-Eel naar de bossen leidde. Over zijn schouder zijn nieuwe jachtgeweer
Voor wachtmeester der rijkspolitie Willem Leereveld, een geboren Amsterdammer die zijn werkterrein in de omgeving van Hooge- en Lage Mierde had, was de 25-ste augustus  1950 begonnen zoals er meer dagen begonnen in die tijd. Hij was al om drie uur in de ochtend opgestaan om die dag op inspectieronde te gaan. Er gingen geruchten dat er in de staatsbossen van de Mierden fel gestroopt werd en tot nu toe had hij slechts enkele vage sporen gevonden. Zijn baas van der Zalm had hem de vorige dag opgedragen maar eens wat beter om zich heen te kijken en Leereveld nam  zich voor om voor eens en altijd te weten welke stropers hem telkens te snel af waren. De wachtmeester fietste langs het huis van zijn collega Adriaan van Kroonenburg en even later reden ze samen per fiets via Hooge Mierde naar de gemeentelijke bossen richting de Belgische grens. Er blies een zacht windje uit het zuid-westen en een uil scheerde over hun hoofden het kille ochtendgloren in. Met hun neus in de wind fietsen de twee dienders zwijgend naast elkaar de Hoogstraat uit, in de richting van het Zwartven.
Aan de bosrand stonden ze even stil; het was nog maar amper vijf uur in de ochtend en het kon niet lang meer duren of de zon zou zich aan hen laten zien. Net toen ze er uit waren dat ze via de Turnhoutsepad verder zouden gaan en ze weer op hun fiets wilden stappen, hoorden ze een schot. Ze keken elkaar aan om vervolgens in sneltreinvaart hun fiets te keren in de richting van waaruit het geluid van de schoten had geklonken:  het kwam duidelijk uit noord-westelijke richting. Leereveld wou zo snel op zijn fiets springen dat hij er bijna aan de andere kant afviel. Terwijl van Kroonenburg al vaart maakte zette hij snel de achtervolging in.
Willem Leereveld schoof zijn dienstpistool nog iets naar achteren zodat het hem niet hinderde toen hij zich voorover boog over het stuur; zijn blik naar voren gericht en zijn oren gespitst hield hij zijn omgeving scherp in het oog.
De 32-jarige wachtmeester Leereveld moest onwillekeurig terug denken aan zijn opleiding waarbij de studenten gewaarschuwd werden voor het gespuis dat het Belgische grensgebied onveilig maakte. Het moest een gebied zijn van stropers en smokkelaars maar al die tijd dat hij in de Mierden was gestationeerd had hij er nog niet veel van gezien. Wat zou hij aantreffen, Misschien lagen er wel stropers in een hinderlaag, je kon nooit weten. Toen hij van Kroonenburg ingehaald had maande deze hem om het rustiger aan te doen. Het was ijzig stil in de omgeving waar ze fietsten: het enige geluid dat ze hoorden brachten ze zelf voort met hun rijwielen. Het gevaar dat ze daardoor een opvallende prooi konden worden voor een niets ontziende stroper of wie weet zelfs een smokkelaar, was daardoor aanwezig. Het achterwiel van van Kroonenburg piepte behoorlijk…. Dat dit net nu zo hoorbaar moest zijn.
Na een aantal minuten fietsen, waarbij het tempo steeds verder terug zakte, kwamen de beide dienders uit bij een witte paal die de rijksgrens markeert. 206 las Leereveld zacht mompelend, als wou hij dat getal in zijn geheugen opslaan. Net toen de twee mannen elkaar even besluiteloos aankeken klonk vlakbij opnieuw een schot. Leereveld dook weg in de sloot langs de weg en liet zijn fiets ijlings op de grond vallen. Van Kroonenburg bleef rustig staan en kon een lachje niet onderdrukken. Zo’n Amsterdammer in de Kempische bossen. Die zou  na afloop van deze klus zijn broek wel eens vol kunnen hebben,  zo bedacht hij zich. Van Kroonenburg gebaarde dat ze zachtjes verder moesten, nu zonder de fietsen die ze verborgen in het hoge gras. Licht gebogen liepen  ze achter elkaar aan, daarbij ongemerkt de grens passerend.
Net toen Leereveld een nieuwe stap wou zetten kwam er luid scheldend een vogel zijn richting in gevlogen. Een Vlaamse Gaai waarschuwde met zijn gekwetter het slapende bosje voor de twee Nederlandse dienders. Leereveld had de kolf van zijn 9 mm pistool al in zijn hand geklemd en een dikke zucht kwam van zijn lippen. Van Kroonenburg was al verder gelopen; in de verste doemde een klein gebouwtje op tussen de bladeren.
Achtervolging
Net toen van kroonenburg keek waar Leereveld bleef, bewogen de takken achter hem. Willem Leereveld stak zijn hand uit en probeerde met een gebaar zijn maat te waarschuwen. Zijn tong voelde aan als een stuk leer en er kwam geen geluid over zijn lippen. Kroonenburg keek in het vaalbleke gelaat van zijn collega en draaide zich langzaam om in de richting van het kleine kapelletje waar leereveld naar wees. Daar keek hij recht in de ogen van een jongeman die een geweer achteloos op zijn arm had liggen. ‘Halt,’ riep van kroonenburg. ‘ha- halt’ piepte ook Leereveld achter hem.
Maar terwijl de twee dienders verbaasd toekeken verdween de jongeman plots achter het kapelletje.
Leereveld zette er meteen de spint in maar Kroonenburg kon hem nog net op tijd bij zijn jasje trekken. ‘Ben je helemaal gek,’ beet hij zijn maat toe. ‘Je kent hem niet en wie weet loop je zo in een hinderlaag’.
Leereveld trok opnieuw bleek weg. Waren dit nu die momenten waar hij zich op verheugd had? Vonden al die spannende smokkelverhalen hier hun oorsprong, hier, pal op de rijksgrens. Aan de bosrand met achter hen het Nederlandse bouwland en voor hen het Belgische bos. De grote beuken met hun donkere bladeren en daar tussenin dat kleine kapelletje dat onmiskenbaar een vluchtende persoon aan het oog onttrok.
Toen beiden weer wat bekomen waren van de schrik maakte Kroonenburg een beweging met zijn arm: hij zou links van het kapelletje sluipen en Leereveld rechtsom. De Amsterdammer Leereveld had in de jongste oorlog vaak genoeg soldaten hun weg zien tijgeren en ook al was dit voor hem de eerste keer: onhoorbaar bewoog hij op ellebogen en knieën naar de grauwe muur voor zich. Zijn 9 mm pistool had hij inmiddels stevig in zijn handen en toen hij tegen de kapel aan lag controleerde hij nog even de patronen: acht stuks!
Van kroonenburg stak inmiddels zo voorzichtig als hij kon zijn hoofd om de hoek bij de deur van het kapelletje. Op datzelfde moment hoorde hij een harde knal. In een reflex trok hij zijn hoofd terug maar meteen realiseerde hij zich ook dat hij geen inslag had gehoord en ook geen kogels had horen fluiten.
Leereveld, zo ging het door hem heen. Snel kroop hij enkele meters terug en daar zag hij zijn maat ineengedoken liggen met de pet over zijn oren getrokken. Hij schudde hem enkele keren op en neer en keek diep in twee bange ogen. Hoofdschuddend liet Van Kroonenburg hem aan zijn lot over en kroop weer naar het kerkdeurtje.
Nadat het een tjjdje stil was gebleven besloot van Kroonenburg het er opnieuw op te wagen om zijn hoofd om de hoek te steken. Ditmaal gebeurde er niets en terwijl hij rechtop ging staan, zag of hoorde hij niemand meer. Leereveld was achter hem gekomen, zijn geweer met twee knuisten omklemd. ‘Is hij weg,’ vroeg hij fluisterend.
‘Ik denk dat hij het op een lopen heeft gezet,’ zei Kroonenburg. Misschien moesten we de fietsen maar gaanhalen dan hebben we nog kans hem de pas af te snijden.
De twee mannen liepen naar hun fietsen die ze opvisten uit het gras en ze liepen het eerste stuk met hun rijwiel aan de hand. De meet hadden ze door al hun manoeuvres al diverse malen overgestoken maar wat is een grens als er enkel een verdwaalde grenspaal en een grenskapelletje duiden op een afscheiding. Op het moment dat ze aan hun linkrzijde een stromijt passeerden zagen ze duidelijk de verse voetsporen voor zich…
Jan Beyens was inmiddels op zijn dooie akkertje terug gelopen in de richting van Ravels, waar hij vandaan kwam. Hij had de twee mannen al van verre aan horen komen en had zich verbaasd over het kabaal dat ze maakten. Het leken hem geen twee ervaren douaniers of waar ze ook voor door gingen. Toen hij oog-in-oog met hen stond hadden ze hem toegeroepen om zich staande te houden maar overtuigend klonk het niet. Hij liep een hazenpaadje in dat vanaf het kapelletje noordwaarts het bos in slingerde. Voorbij de grote beuken stond er lage begroeiing van de vogelkers en het koste hem hier iets meer moeite om zich er door heen te wringen. Net toen hij nog een keer omkeek schoot vlak voor hem een konijn op: een langoor waar hij al de hele ochtend naar op zoek was geweest. In een vloeiende beweging legde hij zijn geweer tegen zijn schouders aan, en drukte af. De luide knal doorbrak de stilte en vijftien meter verder zag Beyens het konijn zijn laatste stuiptrekkingen maken. ‘Mooi’,  bromde hij in zichzelf. Die dienders zullen wel op het Nederlands blijven en dit konijntje is mooi van mij.’
Met ferme pas liep hij naar zijn prooi en pakte het diertje bij zijn achterpoten op. Het vel voelde warm aan en er droop een straaltje bloed naar beneden. Hier konden hij en zijn vrouw zeker twee dagen van eten, zo bedacht hij zich voordat hij zich verder in beweging zette, op weg naar zijn rijwiel dat verderop in de bosjes lag.

Het boek Kruisbergkapel als stille getuige zal in 2020 als tweede druk verschijnen met daarin een update van de gebeurtenissen na 2005