‘Efkes buurte’
sept 2009
Mart en Riek Geurtjens kijken terug op Hooge Mierde.
In 1938, toen negen jaar oud, kwam Mart Geurtjens met zijn familie in Hooge Mierde wonen. Hij trouwde een schone uit de straat en leefde er zijn leven. Enkele jaren terug verliet hij Hooge Mierde weer en vanuit zijn huidige woonplaats Bladel blikt hij terug.
‘We woonden in Bergen (Limburg), tegen de Duitse grens. Het was crisistijd en er was vrijwel geen werk voor vader. Mijn oudste broer Toon werkte in Reusel en hij kwam terug met verhalen dat er veel werk te krijgen was in de Kempen. De heide werd er ontgonnen en de sigarenindustrie floreerde. Pa en moe besloten met het hele gezin de stap te wagen en ze kochten een oud boerderijtje aan de Sint Corneliusstraat in Hooge Mierde. Het boerderijtje had voorheen aan de familie Maas uit Lage Mierde behoord, ooit was er in het pand nog een sigarenfabriekje geweest.’
Mart weet nog dat ze met de vrachtwagen van Pietje Bram overhuisden, het was een feest om bovenop die auto te zitten.
‘Toen ik met mijn broers en zussen voor het eerst bij het huisje aan kwam schrokken we behoorlijk. Het was erg oud en slecht onderhouden. Het was veel slechter dan wat we in Limburg achter lieten. Het leek wel of we aan het einde van de wereld terecht waren gekomen. We waren er nog niet uitgestapt of er komt een oude vrouw op ons af om te vertellen dat we het brood bij haar konden bestellen. Zij zag een vader en moeder met acht kinderen van de vrachtwagen komen en had haar winst al uitgeteld…’
Met hulp van buren werd de woning enigszins bewoonbaar gemaakt en de kinderen gingen al snel naar de lagere school. Mart kwam er bij de meesters van Gisbergen, Rijken, Bink en Adams. Ook maakte hij er de Hulselse jufke van de Sande mee.
Kort na de verhuizing brak de oorlog uit en was er ook in Hooge Mierde geen werk te krijgen. Mart had begin jaren veertig de leeftijd dat hij kon gaan werken maar er was nauwelijks werk voor hem. Hij besloot maar stro te gaan vlechten, waardoor hij toch nog wat binnen bracht. Later ging hij bunt-bezems maken bij Gijsbers in Reusel. Hij bleek handig met zijn handen en doordat hij per stuk betaald kreeg bracht het goed op.
Intussen droomde hij wel van zijn toekomst waarin hij graag chauffeur wou worden. Alles wat met motoren te maken had boeide hem. Maar een paar huizen verder de Corneliusstraat in was er ook iets wat hem boeide.
Riek van de Schipper
‘Nee, ik zou eigenlijk niet meer weten wanneer het moment was dat we iets met elkaar kregen,’ zegt Mart als hij naar de vrouw kijkt waarmee hij al meer dan vijftig jaar samen is.
Riek Rossiau was de dochter van de plaatselijke fietsenmaker. Ze hadden een winkeltje met fietsen en huishoudelijke artikelen. Ze was de jongste van vier kinderen (Wim-Ad-Miep en Riek) en al in zijn lagere schooltijd verkondigde Mart tegen ieder die het horen wilde: Ik trouw later met Riekske van de Schipper.
In 1958 was het ook zover en vroeg hij haar hand. Vader Rossiau had de indruk dat het wel een goede partij was waardoor ze samen door het leven konden gaan.
Intussen was Mart in de sigarenindustrie beland waar hij het schopte tot ‘bosjesmaker’ bij een Hilvarenbeekse fabrikant. Het werk stond hem wel aan maar dat gold niet voor het meisje dat langs hem zat te werken. Ze stonk een uur in de wind zou hij later zeggen en hij stelde zijn baas voor een ultimatum: ‘zij eruit of ik stap op’. Het werd het laatste.
Hij fietste meteen door naar Tilburg waar de wolfabrieken schreeuwden om personeel en hij kon er diezelfde dag nog beginnen. Het enige wat daar niet leuk was waren de werktijden: ‘s morgens om vijf uur beginnen, de werknemers uit Hooge Mierde gingen er per fiets naar toe. Uiteindelijk zou hij er ruim negen jaar werken en het er goed naar zijn zin hebben.
Intussen was een van zijn broers thuis gekomen met verhalen over de Limburgse mijnen waar erg veel te verdienen zou zijn. Ze togen er op enig moment met zijn tweeën naar toe maar daar aangekomen bleek dat ze een cursus moesten volgen. Daar hadden ze geen trek in waardoor ze de grens over gingen. Bij de Belgische mijnen hadden ze die cursus niet nodig en konden ze zo beginnen.
De mijnen
Mart Geurtjens werkte uiteindelijk maar één jaar in de Belgische kolenmijn maar het was wel een jaar dat hem nog steeds bij staat.
‘We daalden elke dag af naar zo’n 1500 meter diepte. Je kunt je nauwelijks voorstellen hoe diep dat is. Als we beneden waren moesten we door de gangen naar de plek waar geboord en gehakt werd. De gangetjes werden steeds kleiner, op het laatst konden we dan alleen nog kruipen. We deden er wel twee uur over om de werkplek te bereiken, regelmatig stonden we in het water terwijl de ratten om ons heen liepen. Man wat zaten daar grote ratten. Je moest de hele dag je brood goed bij je houden want daar gingen ze zo mee vandoor.
Boot gemist
In de mijnen waren ongevallen aan de orde van de dag, de mannen die de stutten moesten verwijderen liepen de meeste risico’s. Na een jaar kreeg Mart zweren aan zijn benen, een kwaal waar veel mijnwerkers mee te maken kregen. Hierdoor moest hij direct met zijn werk stoppen, op dat moment vond hij dat niet erg want de risico’s wogen niet op tegen het geld dat hij ermee verdiende.
Hij besloot nu echt voor het grote geld te gaan en had gehoord dat het voor het oprapen lag op de grote vaart. Hij ging naar de haven van Antwerpen waar een schip zou liggen dat arbeidskrachten nodig had. Terwijl hij de haven naderde zag hij de boot net vertrekken… Geen grote vaart dus.
Hij besloot toen om zich maar bij Philips te melden, daar waren in die tijd ook veel arbeidskrachten nodig.
Hij kon al snel in een van de Eindhovense Philips fabrieken beginnen en kreeg een taak als magazijnmeester. Hij kreeg er een eigen bureau met grote laden. Hier lagen al snel enkele sloffen sigaretten die hij aan collega’s doorverkocht. Het werd een lucratief handeltje dat oogluikend door zijn chef toegelaten werd. Achteraf vindt hij dat nog ongelofelijk, maar hij deed er wel zijn voordeel mee.
Bij Riek Rossiau had hij de boot niet gemist maar toch liep het niet van een leien dakje. Riek kreeg TBC en werd voor enkele jaren opgenomen in een sanatorium in Bilthoven. In haar ouderlijk gezin was moeder al overleden (in 1946) en toen Mart en Riek in 1958 trouwden gingen ze bij haar vader inwonen. Haar twee broers en enige zus waren op dat moment ook al het huis uit.
Mart en Riek gingen ook meehelpen in de zaak en namen die later van vader Rossiau over. Riek bleef echter met haar gezondheid sukkelen. Ze werd opnieuw voor langere tijd opgenomen, nu anderhalf jaar op de Klokkenberg in Breda.
In deze periode kwam schoonzus Bets Rossiau in de huishouding ondersteunen. Dat kwam goed uit want de winkel maakte een bloeiperiode door.
foto: de oma van Mart, oma Geurtjens-Bus in het Limburgse
Fiets- en cadeauartikelen.
De Hooge Mierdenaren kenden het winkeltje aan de Corneliusstraat als ‘winkeltje van Rossiau’. Later doopten Mart en Riek het om tot ‘Geurtjens fiets- en cadeauartikelen’. Lange tijd was er ook een benzinepomp voor de deur, van zelfbediening was in die tijd nog geen sprake.
In de zaak kreeg Mart te maken met fietsreparaties en hiervoor ging hij een cursus in Den Bosch volgen. Het zou de start zijn van een mooie periode waarin heel Hooge Mierde hen leerde kennen.
Mart maakte lange dagen in de werkplaats en Riek stond er achter de toonbank.
Motoren
Intussen had Mart altijd nog tijd gevonden voor een hobby: het rijden op een motor. Vanaf zijn achttiende haalde hij zo snel mogelijk zijn motorrijbewijs en toen hij Riek leerde kennen ging ze als vanzelfsprekend achterop. Dat was niet altijd zonder risico want hij maakte wel eens een schuiver zoals die keer in Den Bosch.
‘Ik had net een nieuwe motor, achteraf lagen er crossbanden op, niet ideaal voor nat weer op de weg. Ik remde en we vielen. Riek kwam bij mensen in de tuin terecht, ik onder de machine. We hadden veel geluk, hadden nauwelijks een schrammetje. De motor zelf was wel Total loss. Later kochten we een auto, dan gingen we rijden met de kinderen van mijn broer Chris. Naar Antwerpen om schepen te kijken en wat al niet meer.’
In 1989 kreeg Mart fysieke klachten en ze verkochten hun zaak aan Harrie van de Mierden. Ze gingen weer aan de overkant van de straat wonen om van een afstand te kijken hoe Van de Mierden met name de fietsenzaak moderniseerde.
In 2007 besloten ze om kleiner te gaan wonen, het werd tevens hun vertrek uit Hooge Mierde. Mart werd later ziek en lag tijdens de overhuizing weken in het ziekenhuis. Ze betrokken een kleinere woning in Bladel, in de nabijheid van winkels en andere voorzieningen. Mart kreeg te maken met zuurstof toediening, 24 uur per dag. Het is iets waar hij voortaan mee moet leven.
Onder het afdak van hun Bladelse woning zitten twee mensen lief naar buiten te kijken. Riek en Mart kijken met een lach terug op Hooge Mierde en op het leven. Het bracht hen veel moois, maar tussen de regels door bracht het hen sommige dingen ook niet. Ze willen graag praten over wat ze wel hebben: vooral elkaar. Ze delen al meer dan vijftig jaar lief en leed samen. Niet dat ze hun gouden bruiloft vierden want ook toen lag Mart in het ziekenhuis. Ook aan Riek gingen verdere fysieke ongemakken niet voorbij maar wat bleef was hun eeuwige optimisme. Riek verzorgt nu haar man met engelen geduld. Ze beseffen ten zeerste hoe zuinig ze op elkaar moeten zijn. Zij rijdt nog in een autootje, het is hun contact met de wijde wereld om hen heen, als ze weer eens een ritje naar Hooge Mierde maken waar ze vrienden en familie bezoeken.
Nee, Hooge Mierde zijn ze niet vergeten en zullen ze nooit vergeten. De praatjes die ze met iedereen maakten, achter de toonbank hoorde Riek het wel en wee van iedereen. Mart was jarenlang de harde werker, altijd actief bezig en had voor iedereen wel een koopje staan.
Het is een contrast met de dagen die hij nu in stilte en rust door moet komen. Mart vermijdt nu inspanning, concentreert zich vooral op de liefde van zijn Riek. Al 51 jaar lang.
Zij bemoedert hem, wil zo goed mogelijk voor hem zorgen. De tijd van het winkeltje is niet meer en komt nooit meer terug. De herinneringen vervagen nooit.
foto onder: een familie foto van de fam Geurtjens in Limburg