Kent u ze nog?
‘Efkes buurte’
dec 2007
Jan –Porrie- Paridaans
Met zijn negentig nog steeds tussen het groen van de boerderij
‘Nen boer had un kalf en de moeder van de boer was ook de vader van het kalf’
Woordgrapjes maken Jan Paridaans nog aan het lachen. Hij dreunt zo oude verzen op, bij voorkeur verpakt in een aantal spitsvondigheden. De groeven in zijn gebruinde gelaat tonen een pure buitenman. Met zijn negentig jaar is hij nog behoorlijk vitaal en je komt hem nog regelmatig tegen als hij onkruidwiedend tussen de plantjes staat. Met een rollator in de buurt heeft hij altijd een zitplaats om even bij te komen.
Jan Paridaans, een geboren Lage Mierdenaar die je niet weg moet halen van zijn boerderij. Eén keer probeerde hij het in ’t durp maar toen zijn vrouw Riek overleed was hij weer snel terug. Terug naar het uitzicht met de dieren en het groen van de boerderij. De boerderij met zijn gebouwen, of wat daar nog van over is, aan de Gijsestraat in Lage Mierde.
Ne stier aanbesteden.
Het moet midden in de dertiger jaren geweest zijn toen Jan uit nieuwsgierigheid naar het aanbesteden van de stier ging. Het was een jaarlijks gebeuren van de plaatselijke boerenbond waarbij een van de boeren voor een vastgestelde vergoeding het recht kreeg een of twee stieren te houden. Voor de vergoeding die er tegenover stond kwamen alle boeren met hun koeien langs voor een ‘ritje’. Jan had vooraf niets overlegd met zijn vader maar gaandeweg de bieding raakte hij wel steeds meer in de ban van de stierenhouderij. Overmoedig stak hij op enig moment zijn hand op, verbaasd dat hij daarna de stieren aan zijn broek had. “Vader was razend toen ik thuis kwam,” zo herinnert hij zich. “Ik moest het daaropvolgende jaar elke zondag thuis blijven voor het geval er iemand langs kwam om een koe te laten dekken. Ook moesten de stieren af en toe gekeurd worden, dan moest ik er te voet mee naar Reusel. Daar was het een enorm gebrul met meerdere stieren bij elkaar”.
Aan de oevers van de stroom
Jan Paridaans werd geboren als vijfde zoon van Cees Paridaans (1883) en Mina Paridaans-Waterschoot (1885). Vader Cees had een geboer aan het Mispeleind, het weggetje dat toen nog uitkwam op wat nu de Tinnen Pot is. Van het geboer van zijn vader herinnert Jan zich dat het amper een naam mocht hebben. “Onze pa was dan wel unne boer maar meer omdat iedereen in die tijd dat was. Hij was niet echt vooruitstrevend of ondernemend. De mogelijkheden die ik met de stieren had zag hij niet. Het was wel een tijd dat je voor 75 cent per dag uitgeleend kon worden bij diverse boeren in de buurt. Nog een voordeel dat daar de kost bij zat want dat had ook een grote waarde in die tijd.
Bij het terug kijken naar vroeger ontstaat al snel de neiging om die tijd te romatiseren. Het leven zonder tv en telefoon, alle kinderen knus aan de tafel en nergens een gebrek. Maar in het ouderlijk gezin van de Paridaansen was het toch niet allemaal rozengeur en maneschijn. Het eerste kindje van Cees en Mina overleed al na 3 maanden en de tweede werd maar anderhalf jaar oud.
Beter verging het Anneke die met Wout Dirckx trouwde. Zij is met haar 92 jaar naast Jan de enige nog levende uit het gezin. In totaal telde het ouderlijke gezin van Jan tien kinderen. Drie overleden voor het tweede levensjaar, eentje (Harrie) op zijn 25-ste.
Het ouderlijke boerderijtje van de Paridaansen stond op de plek waar nu nog Kees Paridaans woont, een nazaat van Wim Paridaans, de broer van Jan. De boerderij stond vlakbij het stroompke De Raamsloop. Het kronkelde langs de velden en een bruggetje zorgde voor de verbinding met Lage Mierde. De betonnen weg N269 was er nog niet en het geritsel van het kabbelende water in de beek was vaak het enige geluid in de omgeving.
Vrijerspad
Nee, hij was er niet vies van om naar het vrouwelijk schoon te kijken. Al vroeg kreeg hij ‘verkering’ met een Reuselse (Nelleke van de Smalle) maar na vier jaar bleek het toch niet de ware. Toen werd het oorlog en werden de producten schaarser. De aardappels werden zorgvuldig uit de grond gehaald opdat er niets verloren kon gaan. Toen alle aardappels gerooid waren was het ‘petraasenfeest’ waar Jan samen met zijn kameraad Frans Job (Jansen) naar toe ging. Het zou zijn leven veranderen.
“Ja, bij Joppe langs woonde Ceel Maas en die had vijf dochters. Natuurlijk had ik ze wel eens gezien en er een knipoogje op losgelaten. Toen, daar in Reusel op het Petraasenfeest gebeurde het. Ik kwam Riek Maas tegen en ik mocht haar zelfs nar huis brengen. Ze was klein van stuk, maar ze straalde erg veel uit. Onder het geluid van de mondharmonica kuste ik haar voor de eerste keer”.
De vrijerij duurde dit keer geen vier jaar maar dat is wel een verhaal apart. Jan daarover: “Binnen het jaar waren we getrouwd maar dat was uit nood geboren. Een oom van Riek uit Reusel stierf onverwacht en tante bleef met het vee en het hele geboer zitten. Het zou een oplossing zijn als Riek en ik de boerderij meteen overnamen, maar dan moest er wel eerst getrouwd worden”.
Jan had daar geen moeite mee en korte tijd later bestierde hij samen met Riek en haar tante de Reuselse boerderij. Hier was het ook dat hun eerste kindje geboren werd.
Rampspoed
“Het was op een zondagochtend. Ik was vroeg opgestaan omdat ik na het melken naar de hoogmis in Lage Mierde wilde. Het was in de oorlog, ik had geen fiets en ging er te voet naar toe. Halverwege de mis kwam er iemand de kerk binnen, wat zeer ongewoon was. Ze moesten mij hebben, ik moest meteen naar huis komen.”
Zo snel als hij kon liep hij naar de Lage Mierdsedijk in Reusel waar hij zijn vrouw ontredderd met hun eerste kind aantrof. Hun dochtertje had kort daarvoor de pokkenenting gehad en was daarna ernstig ziek geworden. Jan had er geen erg in gehad dat in de nacht van zaterdag op zondag het noodlot toe zou slaan. De dokter werd gewaarschuwd en kon het kind er doorheen halen maar hun dochter zou haar hele leven de sporen van de ziekte met zich mee dragen. Als Jan aan zijn dappere meid denkt, die zich wonderwel door het leven wist te slaan, is het respect geheel voor haar.
Toen ze vier kinderen hadden raakte tante weer aan de man en konden Jan en Riek het geboer van Ceel Maas in Lage Mierde overnemen. Zo kwam Jan in de Gijssestraat terecht. De overhuizing was een hele optocht: al hun buurtgenoten hielpen mee met de overtocht. Het vee werd lopend van Reusel naar Lage Mierde geleid en de inventaris ging op enkele karren mee.
In Lage Mierde betrokken ze het kleine boerderijtje warbij een hele lappendeken aan grond hoorde. Tot aan de ruilverkaveling begin jaren zestig bleven de tientallen stukjes grond versnipperd. De namen van deze gronden kan Jan zo nog opsommen. “De Vellekes, Vonderbeemd, de Hooge Zuute, de Braken, Het Hulsels Velleke en ’t Eerseltje”. Jan ploegde er de grond en zaaide er het gras. In de Mispeleindse Heide had hij ook nog grond maar omdat dat verder van huis was kocht hij een ‘lux’. Het was een volbloed paard dat de afstand naar de koeien in de wei snel kon overbruggen. Op de doordeweekse avonden kwamen jongeren uit het dorp om het rijdier te berijden want ook daar bleek hij zeer geschikt voor. Later zou Jan er zelf ook op klimmen om er standaardruiter van het gilde mee te worden.
De tijd rukte op, ook aan de Gijsestraat in Lage Mierde. De ruilverkaveling bracht de veldjes bij elkaar en trok de stroom recht. Jan kreeg in zijn zoon Kees een opvolger op de boerderij en Westelijk van de Raamsloop bouwde die een nieuw bedrijf op.
In zijn gezin waren inmiddels twaalf kinderen geboren en toen de jongste ter wereld kwam begonnen de oudsten al uit te vliegen. “De kinderen, dat was alles voor ons Riek,” mijmert Jan met een borreltje voor zijn neus. “Ze was er pront op dat ze er altijd schoon gekleed bij liepen, dat was haar trots”. Als hij dan zo aan zijn vrouw terug denkt waar hij 59 jaar mee getrouwd was, dan mist hij haar nog enorm. “Die avonden en nachten he. Die leegte. Dat gemis aan dat praatje, nee, dat went nooit.”
Gildebroeder
Ja, ’t was Kees Swaanen die bij ons achterum kwam om te vragen of ik geen standaardruiter wilde worden,” verhaalt Jan. Het was het begin van een jarenlang lidmaatschap van het Sint Sebastiaan gilde. Tot op de dag van vandaag bleef hij lid en in 2007 werd hij nog geëerd al een van de meest trouwe leden. Inmiddels is hij wel rustend lid, de grootste drukte laat hij graag aan anderen over.
Dat geldt voor meer zaken maar op de boerderij steekt hij nog graag de handen uit de mouwen. Met de bedrijfsvoering bemoeit hij zich niet.
Blij was hij toen hij de deur van de woning in het centrum van Lage Mierde weer dicht kon trekken. Terug naar de Gijsestraat waar hij nu in het kader van mantelzorg bij zijn dochters op de plaats kijkt. Aan de andere kant van zijn pittoreske woning lopen de paardjes en wat ander klein veel. Over het weitje en de provinciale weg heen ziet hij de boerderij van zijn zoon Kees.
Het is het Lage Mierde aan de Gijsestraat, het Lage Mierde van Jan Paridaans. Een man, een generatie. Hij is samen met zijn zus Anneke de laatste uit het ouderlijk gezin en hij beseft dat alles eindig is. “Och, zo lang ik gezond blijf en mijn dingen kan doen mopper ik niet. Twee borreltjes per dag doen me goed. Okee, bij een feestje eentje meer”.