Deelname aan Dutch Extreme 2001
Twee Hollandse jongeren waren maf van extreme sporten zoals de Raid Gaulloises en dergelijke. Meerdaagse combinatiesporten, in de natuur en de fysieke mogelijkheden de grenzen opzoekend. Paul Vahl en zijn maat besloten in 2001 voor het eerst De Dutch Extreme te organiseren.
Met de landkaart op schoot kwamen ze in Nederland tot vier onderdelen die acther elkaar afgelegd moesten worden:
- 70 km per kano over de Oude Maas van Maastricht tot Roermond
- 210 km mountainbike via het Pieterpad van Roermond tot Vorden (Gelderland)
- 144 skeeleren van Vorden tot Noord laren (Groningen)
- 60 km hardlopen langs het laatste stukje Pieterpad van Noordlaren tot Pieterburen.
Op een ochtend in februari las ik er een berichtje over in de krant, nog diezelfde avond belde ik Ton Kluytmans uit Hilvarenbeek. Ton had het bericht ook gelezen en had zich ook afgevraagd of er na de hele triathlon, marathons hardlopen en per ATB nog meer was.
Zelf had ik ook reeds ervaring met meerdere sporten en ik kan stellen dat ik elk van de vier disciplines goed beheerste.
We staken de koppen bij elkaar en besloten: ja, we schrijven in.
Op vrijdag 22 juni 2001 reisden we af naar Maastricht waar op zaterdagochtend 8,00 uur de start zou zijn. Mijn collega Bert van Dormael zou voor de begeleiding zorgen, in de bagage hadden we een tentje voor het geval we uitgeput enkele uren moesten slapen.
Ook onze beide echtgenote en jongste zonen gingen mee voor de (naar later bleek broodnodige) ondersteuning.
Voor de start keken we onze ogen uit naar de vele coryfeeën. Nederlands kampioenen op de triathlon, kano en wedsrijd schaatsers. We voelden ons klein, hadden enkel de wetenschap dat we goed voorbereid waren.
Na de start moesten we 1,5 km lopen de Pieterberg op, naar beneden met de kano tot aan de Maas. Eindelijk lagen we dan in het water en waren we op weg. We lagen al snel in de kop van het veld van 45 teams (een team bestond uit 2 personen).
Enkel op het laatst werden we ingehaald door een team, naar later bleek de winnaars Hoyte Cannegieter en Ingrid van Doorn.
Tegen 16.00 uur kwamen we nog redelijk fris in Roermond aan. We hadden een keer kort gepauzeerd en hadden honger. We namen de tijd om te eten en gingen na 20 min op weg voor het ATB deel.
Het verliep aanvankelijk moeizaam om de route via de kaart te vinden, uiteindelijk kwamen we in een peloton, dat bleek handiger.
We wisten dat we drie maal een rivier over moesten, cruciaal zou de overtocht bij Millingen over de Rijn (of was het de Waal?)zijn omdat die maar één keer per uur ging: op elk heel uur.
Tegen 22.45 reden we over de 7-heuvelenweg van Groesbeek naar Berg en Dal. We zagen op de kaart dat we nog zo’n 10-12 km van de veerboot waren, kantje boord dus om die te halen. We besloten kop over kop te gaan rijden, gingen met 40 km per uur richting en door Groesbeek. Door Nijmegen langs de rivier zagen we de pont nog liggen, de wijzers gingen naar 23.00 uur. Op het moment dat we naar beneden denderden werden we staande gehouden: controle. Meteen ging de veerboot los en liet ons teleurgesteld achter.
Acht teams zagen de eerste drie teams in de wedstrijd een uur voorsprong nemen.
Het uur rust werd benut om te eten. Het koelde flink af en na de overtocht ging het verder. De route voerde door het Bergsche bos, toevallig was ik er door eerdere vakanties in de Achterhoek bekend. Ik wist dat dit moeizaam zou gaan om daar in het donker de weg te zoeken. Dit bleek al snel niet mogelijk. We gingen dwalen en raakten de weg kwijt. We zaten met zo’n 5 teams bijeen en besloten óm het gebied heen te rijden en daar ergens de route op te pikken. Het was inmiddels 0.300 in de nacht, we waren al 19 uur onafgebroken op weg.
Het laatste deel van de fietsroute zaten Ton en ik nog erg fris. We hadden inmiddels kennis gemaakt met de kano’ers uit het Belgische Arendonk en Geel met o.a. Ludo Kaethoven. Ludo had bij het fietsen veel moeite om bij te blijven maar hij toonde zich taai, gaf niet op. De emeeste fietsers hadden geen licht meer omdat de batterijen leeg waren, Ton en ik hadden om beurten licht aan gehad an waren de enigen van de groep die nog verlichting hadden.
Tegen 03.30 kwamen we bij het kasteel van Vorden waar onze supporters inmiddels het tentje op hadden gezet.
Of we gaan slapen? Nee!! We zaten vol adrenaline, voelden ons nog redelik fris, wel hongerig. De tent werd afgebroken en we besloten meteen door te gaan. De ouders van Ton stonden vlakbij op de camping en hadden nasi voor ons. Ikzelf had olvarit potjes open laten maken, ging er ook goed in. Ook onderweg hadden we continue gegeten, steeds onze hartslag bewakend, richtlijn voor mij was niet boven de 130/min om zoveel mogelijk op vetverbranding door te kunnen gaan.
Om 04.00 uur zetten we de helm met daarop een klein lichtje op en gingen al skeelerend op weg in de richting van Lochem. Ik was er net diverse malen op vakantie geweest en kende de route daar redelijk. Dat bleek een groot voordeel. Na enkele km haalden we het Belgische team in. Alsof ze stil stonden. We deden niet te gek, tempo steeds tussen de 15-20 kmh en om beurten op kop. In het begin had Ton het zwaar.
Tegen 5.30 uur reden we richting Markelo (of was het Smilde?) Het werd licht, er hing een lage mist. Op een stille asfaltweg zagen we iets bewegen: het waren koeien die op de grond lagen te herkauwen en met hun kop boven de mist uitstaken. Een bijzonder gezicht.
De koeien bleven achter en de tocht ging verder.
Skeelerend dwars door het Gelderse land, door Overijsel en daarna ok nog Drenthe. Alle kleine Drents dorpjes hebben we volgens mij gehad, overal die klinkers: leuk voor de toerist maar niet voor onze spieren.
We passeerden de Holterberg en zagen in de verte iets bewegen. We vermoeden een controlepost maar het bleken de koplopers van het eerste uur, de kampioenen kano. Ze waren dermate uitgeput dat ze langs de kant van de weg in slaap waren gevallen.
Eénmaal reden we verkeerd en door slechts één team werden we gepasseerd: twee A-marathon rijders, we zouden ze later nog terug zien.
Iets na Assen kwamen onze supporters ons tegemoet met auto en fietsen, we hadden elkaar al een hele tijd niet gezien. Ook voor hen was het zwaar om wakker te blijven, om de routes te vinden. Ook zij legden grote afstanden af. Tegen 15.30 u (inmiddels zondagmiddag) kwamen we aan op de skeelerbaan van Noordlaren.
Ik had het zwaar het laatste stuk, mijn spieren voelden als een plank. Er was een fysiotherapeut aanwezig: hij kon kraken vertelde hij.
Met zijn volle gewicht ging hij op mij rug hangen, het kraakte en ik kon vervolgens niets meer bewegen. Hij is nadien nog een half uur bezig geweest om me weer op de been te krijgen en iets na 16.00 u begonnen we aan het laatste onderdeel. Van hardlopen was in eerste instantie geen sprake: we waren al blij dat we konden wandelen. Pas na 1,5 uur konden we weer wat dribbelen.
We zagen Koen en Inge nog die speciaal voor een klein stukje supporteren helemaal naar Groningen waren gekomen.
We hadden inmiddels begrepen dat we zesde in de wedstrijd lagen, na enkele uren zagen we inde verte de schaatsers die ons voorbij geskeelerd waren. Nu hadden we ze in no time te pakken, zij zaten er helemaal doorheen en zouden later nog uitvallen.
Ons grootste probleem op dat moment was dat we niet wisten hoe ver we nog moesten.
We passeerden een dorpje en vroegen een man de weg naar Pieterburen. De man keek alsof hij het in Keulen hoorde donderen. ‘Pieterburen? Te voet? Waar komen jullie dan vandaan?’Toen wij ‘Maastricht’ noemden schudde hij zijn hoofd en draaide zich om…
Tegen 21.30 naderden we de laatste controlepost, zo zagen we op het routeboek. Onze supporters hadden al een hele tijd niets van ons vernomen en waren blij dat ze ons zagen: wij waren ook blij dat we weer een teken van leven zagen: wat zijn die Groningse polders vlak en leeg.
Aan de rand van een dijkje vulden we voor het laatst onze magen. Hoe ver is het nog? ‘niet meer dan 15 kilometer’ kregen we te horen. We rekenden uit dat dit binnen twee uur te doen moest zijn, we konden er nog een redelijk tempo inhouden (zo’n 10 kmh) en gingen vol goede moed van start voor het laatste deel.
Er was echter één probleem: we hadden nog drie blz in ons routeboek. Die 15 km kon dus nooit: achteraf zouden het er 35 zijn!!
We kregen in de gaten dat het veel later zou worden en moesten opnieuw gaan eten om weer brandstof binnen te krijgen. De uitputting liet zich nu voelen, van doseren was geen sprake meer. Ton moest schijten en kon het niet meer opbrengen om langs de fietspad te gaan zitten. We hebben iedereen die ons achterop kwam succes gewenst om deze horde te nemen. Bij de laatste post hadden we vernomen dat de Belgen os achtervolgden, vier team zaten voor ons.
Tegen 01.00 uur (inmiddels maandagmorgen) kwamen we op een punt bij Kloosterburen. Via de kaart en een super klein lampje zagen we dat Pieterburen noord-Oostelijk lag. Het moest zeker nog 15 km zijn, slechts heel in de verte zagen we enkele kleine lichtjes van afgelegen boerderijen. Verder niets. De route voerde ons echter met een grote omweg noord-westelijk, om vervolgens helemaal onder de Waddenzee door Oostelijk naar Pieterburen te gaan. Ik was er voorstander van om hier af te snijden. Ton zat nog iets frisser en stelde: ‘stel dat net hier een controlepost is, we liggen wel vijfde in de wedstrijd.’ We besloten zijn voorstel te volgen en de exacte route aan te houden.
Die laatste 3 uur waren een marteling. We liepen over tractorsporen, onze getergde voeten voelden we niet meer. Ik wist dat ik niet meer naar mijn voeten moest kijken, ik voelde dat ze aan alle kanten kapot liepen. Enkele km voor de finish meenden we iets te horen. Het was pikdonker, een km of vijf verder lag een boerderij, verder een leeg en verlaten landschap in de stilte van de nacht. Bijna op de tast legden we de laatste km af waar onze supporters reikhalzend naar ons uitkeken. Van de hele organisatie was er nog slechts één man wakker om de tijd te noteren.
We waren met stomheid geslagen toen er net voor ons twee andere teams binnen waren gekomen, waaronder de Belgen. Zij hadden vanaf Kloosterburen wel afgesneden.
Uiteindelijk zijn we als zevende geklasseerd maar nog belangrijker: we hadden een onvergetelijke ervaring. We hadden letterlijk onze grenzen leren kennen, waren beiden kilo’s afgevallen.
Er was na de finish niemand die mijn voeten kon verzorgen, dat kon pas de volgende dag. De weken daarna kreeg ik te maken met een fikse wondroos.
Ton moest zijn inspanningen pas later bekopen, het lukte hem nog maar bij uitzondering om diep te gaan bij het ultrasporten.
Het gaf ons een band en de ervaringen met de wedstrijd waren zo intens dat ik me nog elke minuut herinner. Drie jaar later heb ik het loopparcours een keer nagefietst (het bleek 61 km erwijl tevoren 46 km als indicatie genoemd was). Ik had nauwelijks een kaart nodig, kon de route dromen.