Ome Cor kijkt terug naar zijn jeugd (2)
Hilverbode oktober 2015
Soms zijn ze er nog: markante mensen die een verhaal te vertellen hebben. Een zo’n paradijsvogel woont aan de Westerwijk in Diessen, waar hij in een oude varkensstal zijn eigen stulpje bouwde. Cor Penders, bij iedereen bekend als Ome Cor, heeft vele verhalen te vertellen. Het leven dat hij al 93 jaar leidt (!) leverde hem vele wijsheden op, die hij graag met iedereen wil delen. Onlangs opende hij zijn eigen bibliotheek en dit keer kijken we met hem terug op de eerste periode uit zijn leven.
‘Ik ben als Rotterdammer geboren,’ vertelt Cor als hij aan zijn avondmaal begint. Op het menu staat een mengelmoes van aardappels en stoofperen. Een blik in zijn bord heeft veel gelijkenis met een blik in zijn totale verblijf, misschien wel in zijn totale leven. Veel materiaal, alles door elkaar, maar uiteindelijk past en smaakt het wel.
‘Ik had drie broers en één zus, waarvan ik nog als enige over ben. Vader ging in de twintiger jaren eerst met paard en wagen en later met een automobiel langs de deuren. Hij zat in de handel en in feite ben ik in zijn voetsporen getreden. In mei 1940 was ik in Den Helder toen in Rotterdam de pleuris uitbrak. Ik dook meteen onder, wetende dat ik als 18 jarige een doelwit was voor de nieuwe Duitse bezetter. Dat had ik goed ingeschat en toen ik hoorde dat ik terug moest keren omdat de Duitsers anders mijn beide ouders op transport zouden stellen, meldde ik mij voor de arbeid In Duitsland. Ik werd in een trein naar Berlijn gezet en moest daar treinstellen laden met goederen. Als we dachten dat er etenswaar in de kisten zat, lieten we ze vallen. We kregen niet voldoende te eten en hadden steeds honger, vandaar. We vroegen ons elke dag af hoe lang dit zou duren en we baalden enorm van onze situatie en het leven daar. De onzekerheid maakte ons bang. Op dat moment wisten we absoluut niet hoe het er in de wereld voor stond en wat de toekomst ons brengen zou. Doordat ik veel kisten liet vallen kreeg ik ander werk. Ik moest werken met een cirkelzaag om planken te zagen voor de bouw van barakken. Op enig moment had het gevroren en waren de planken glad. Ik schoot met mijn hand uit en was meteen een van mijn vingers kwijt. Ik verwachtte nu terug naar huis te mogen keren, maar werd teleurgesteld. Ze brachten mij daar in eerste instantie naar een ziekenhuis om te herstellen. Later mocht ik dan toch terug naar Nederland. Ik moest wel beloven om zeker terug te keren. Tijdens mijn verlof begon de bevrijding echter met D-day, waarop ik besloot om toch maar onder te duiken. Het had verder geen gevolgen meer, alleen weet ik nog dat we in 1944 erg veel honger hadden.’
Cor ging na de oorlog bij zijn vader in dienst en verdiende met venten langs de deuren de kost. Hij kon nu bogen op een stukje levenservaring, mede doordat hij al vanaf zijn veertiende gewerkt had.
Nadat zijn vader stopte met het werk, ging Cor er mee door. Hij was een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken, maar het venten en sjacheren bleef bij hem horen. Hij begon met het opknappen van woonwagens, later bouwde hij ze ook vanaf de grond op. Hij reed met paard en wagen voor bedrijven om er reclame mee te maken, maar net zo goed reed hij de Rotterdamse jeugd rond voor het vertier. Later werd het vervoer gemotoriseerd, maar telkens weer kwam hij terug bij zijn oude liefde: wagens en woonwagens. Het bracht hem naar het zuiden van het land, waar hij in Tilburg een museum begon: Het Koets en Wagenmuseum. Hier maakte hij van zijn hobby een beroep door zijn verzameling te laten zien en er bij bezoekers over te vertellen.
Maar als iets Cor inmiddels duidelijk was: niets is voor eeuwig!
Zo kon het gebeuren dat zijn Tilburgse museum gesloten werd, waardoor hij net over de grens in Poppel terecht kwam. Daar startte hij weer met een ander museum: Te hooi en te gras.
Hier kregen de gipsy wagentjes die hij in de loop van de tijd gebouwd had, een prominente plek. Hij schakelde vrienden en bekenden in om hem te helpen en op deze periode kijkt hij nog altijd met een goed gevoel terug. Maar ook in Poppel ontstond er gedoe over het gebruik van het pand waar hij woonde en zijn museum had. Zijn spullen kwamen onder de hamer en Cor verhuisde weer terug naar Nederland waar hij in Tilburg en later in Baarle Nassau en Udenhout opnieuw een werkplaats startte. Hij bouwde en restaureerde intussen steeds naar hartenlust de gipsywagentjes.
Op enig moment kreeg Cor een tip over een leegstaande stal in Diessen, die opgeknapt was om er spullen te kunnen stallen. Diessen kende hij van een historische optocht waar hij ooit aan deelnam. Toen hij zag dat het een stal was met ruimte en mogelijkheden, begon zijn hart sneller te kloppen. Vanaf het allereerste moment dat hij het pand zag, was hij verkocht. ‘Hier wil ik mijn leven graag afsluiten,’ dacht hij bij zichzelf.
In gesprek met de verhuurder van de stal en later ook de gemeente Hilvarenbeek, leek iedereen de toen 90-jarige het voordeel van de twijfel te geven. Er werden afspraken voor drie jaar gemaakt in de veronderstelling dat er dan wel ergens een bejaardenwoning voor hem zou zijn. Maar bij die gedachte gruwt hij. Nu woont hij er al drie jaar en als je hem in zijn eigen wereldje ziet, kan dat leven zo nog tien jaar mee gaan.
Cor doet er zelf geen voorspellingen op. Hij is iedereen die hem vooruit helpt dankbaar. Dat is hoe hij in het leven staat. ‘Ik heb al genoeg meegemaakt in het leven en heb alles al gezien. Laat mij nu maar…’
Intussen snort het eigen gemaakte kacheltje dat hij ondersteboven op de gaspit heeft staan door. In de werkruimte van zijn woonstee, tussen keuken en woonprieel in, liggen zijn verzamelingen. Gereedschap, woonwagens en wat al niet meer.
In deel 3: de vrouwen in het leven van Ome Cor brachten hem veel geluk, maar hij overleefde alles en iedereen.